maandag 15 september 2008

Deel 6

En alweer een deel. Dit keer wat langer. Ik hoop dat ik binnenkort echt wat lezers krijg, en niet alleen degenen die het al tot langer hebben gelezen. Daarom zou ik willen vragen, als mensen dit lezen, en ze het leuk vinden, of ze deze site aan anderen (vrienden, kennissen) willen aanraden. Dan weet ik dat ik hier geen nutteloze tijd aan besteed. ^^
Nou goed, hier het volgende deel:

Torrvyll keek Nuyvrill na toen het karretje over de kabel suisde, tot het karretje verdween tussen de bomen. Torrvyll zuchtte. Hij ging zitten, wachtend op wat er komen zou. Wachtend.
Waar is hij nou? Hij is nu al een kwartier weg. Er zal toch niets gebeurd zijn? Torrvyll stond ongerust op. Al die tijd hadden hij en Evan gezwegen. Torrvyll begon te ijsberen. Dat ging niet zo eenvoudig op dat kleine oppervlak.
‘Heer, gaat u alstublieft zitten, anders valt u nog naar beneden,’ zei Evan. Torrvyll schonk Evan een kwade blik. Die stak verontschuldigend zijn handen op. Torrvyll merkte dat Evan zo nu en dan even naar de grond keek en dan zenuwachtig met zijn vingers zat te spelen. Hij heeft hoogtevrees, stelde Torrvyll geamuseerd vast. Hij bleef staan en tuurde naar de overkant. Nog steeds geen teken van Nuyvrill. Plotseling schoot het karretje weer over de kabel. Toen het bij het platform aankwam, remde een dikke tak het karretje af. Torrvyll keek in het schommelende karretje. Niets. Geen briefje of ander teken dat het goed ging met Nuyvrill. Torrvyll zuchtte.
‘Uw beurt,’ zei hij tegen Evan.
‘Wat, mijn beurt? Nee! Ga jij maar. Wie weet wat er daar is.’ Torrvyll keek hem spottend aan.
‘Dus u wilt hier, alleen, achterblijven? In een oude boom op een paar plankjes? Terwijl wij daar misschien wel een goed bed hebben? Waarom zou die man ons dan hierheen hebben gestuurd?’
‘Dus u vertrouwt die man, of wat het ook is?’
‘Hij heeft ons leven gered. Vertrouwt u hem dan niet?’ Evan keek Torrvyll aan alsof Torrvyll een klein kind was wat nog moest leren rekenen.
‘Hij zei geen woord, behalve tegen die Scherka’s, in hun eigen taal. Wie weet wat hij gezegd heeft? Misschien moesten de Scherka’s ons aan de overkant wel opwachten. Nee, mij niet gezien hoor, ik blijf hier en morgen ga ik terug.’ Torrvyll zuchtte en haalde zijn schouders op.
‘Wat jij wilt.’ Hij stapte in het karretje.
‘Wat, u wilt toch gaan? Heeft u niet geluisterd naar wat ik net zei? U kunt daar doodgaan!.’
‘Mijn broer is al aan de overkant. Zoals je zelf al zei, hij kan in nood zijn. Ik laat hem daar niet achter. En bovendien, ik ben, in tegenstelling tot jou, niet zo een angsthaas.’ Met die woorden zette hij zich af en suisde in het karretje naar de overkant.

woensdag 10 september 2008

Deel 5

Omdat ik niet wist waar ik het vorige deel moest afkappen, is die wat langer, en wordt deze wat korter. Nou, dit is het laatste deel van vandaag, ik hoop dat er al wat lezers zijn, en dat die geinteresseerd zijn in meer. Zo ja, hoor ik het wel, en zo nee... Nou ja, niet. x)

Wat is dit voor een vreemde omgeving, alles is hier verborgen. Toen Torrvyll weer naar beneden keek, was de gedaante weg.
‘Waar is hij nou?’ vroeg Torrvyll. Nuyvrill keek ook naar beneden, naar de plek waar de gedaante had moeten staan.
‘Geen idee,’ antwoordde hij. ‘Nou ja, we kunnen hier niet blijven staan. We moeten naar de overkant.’ Nuyvrill bestudeerde het karretje. ‘Er kan er maar één tegelijk naar de overkant,’ zei hij. Torrvyll keek naar de overkant. Hij zag niets, de kabel verdween tussen de bomen.
‘Nou ja, wie gaat er eerst?’ vroeg Evan. Hij zag eruit alsof hij het zo in zijn broek kon doen. Torrvyll keek Nuyvrill aan en deed moeite zijn lachen in te houden.
‘Ik ga wel,’ zei Nuyvrill. Torrvyll keek hem bezorgd aan. ‘Rustig maar, ik red me wel.’ Nuyvrill ging in het karretje zitten.
‘Nou, tot zo,’ zei hij. ‘Hoop ik,’ voegde hij er zacht aan toe. Hij haalde diep adem en zette af.

Deel 4

Nou, omdat ik al zei, ik zou vandaag wat meer delen toevoegen, hier het volgende deel, deel 4! (Ik moet zeggen dat ik dit deel persoonlijk wat stroever geschreven vind, maar dat kan ook door mijn kritische zelfblik zijn...)

De gedaante gebaarde dat de drie hem moesten volgen. Toen ze de open plek uit waren zei Torrvyll:
‘Ik weet niet hoe ik u kan bedanken, –‘ De gedaante legde hem het zwijgen op met een handbeweging. Ze liepen verder, en Torrvyll merkte dat de gedaante een beetje mank liep. Toen de mantel bij een korte ophoging van het land even weggeleed zag hij een diepe, flink bloedende wond op het been van de man. Torrvyll zag aan de houding van de man dat het beter was er niet naar te vragen. Uiteindelijk, na ongeveer een uur lopen, kwamen ze bij een rivier aan. Al die tijd had de gedaante niets gezegd. Hij stopte bij een brede, oude, hoge boom. De gedaante trok een soort van liaan uit een groef in de boom, die de anderen nog niet hadden gezien. De gedaante gaf de liaan aan Nuyvrill, die hem aanpakte. De gedaante gebaarde dat Nuyvrill het touw goed moet vasthouden, ging eraan hangen en laat los. Nuyvrill schoot omhoog, de boom in.
‘Wow!’ riep die, verrast door de beweging. Nuyvrill verdween door het bladerendek, maar het touw viel terug naar beneden. Toen was Evan aan de beurt. Ook die werd onzichtbaar door het dichte bladerendek. Toen de gedaante de liaan Torrvyll aanreikte, zei die nog snel:
‘Bedankt voor je hulp. Je hebt mijn – ons leven gered.’ De gedaante knikte alleen maar en duwde de liaan in Torrvylls handen. Die pakte hem aan, trok hem naar beneden en toen vloog ook hij omhoog. Hij moest de neiging om te schreeuwen onderdrukken, het leek alsof zijn armen uit zijn schouders getrokken werden. Ook Torrvyll schoot door het bladerendek. Boven zag hij een soort van platform waar Nuyvrill en Evan stonden te wachten. Torrvyll liet de liaan los en kwam onhandig op het platform terecht. Torrvyll keek naar beneden, wachtend op de gedaante. Van bovenaf kon je wel door de bladeren heen kijken. De gedaante stond nog steeds beneden en maakt geen aanstalten de liaan vast te pakken. Integendeel, hij drukte hem terug in de groef in de boom. Toen de gedaante omhoog keek wees hij naar een soort karretje dat ze nog niet gezien hadden. De gedaante maakte de drie duidelijk dat ze naar de overkant van de rivier moesten. Toen pas zag Torrvyll dat er een kabel over de rivier gespannen was, waar het karretje aanhing.

Deel 3

Ik denk dat ik het voorlopig bij kleinere stukken houd, dat is overzichtelijker. Vandaag zal ik wat meer stukken posten, dat brengt het verhaal wat meer op gang. Ik hoop dat ik binnenkort wat lezers krijg die reageren, want tot nu toe is het niet denderend druk hier. Maar goed, hier is het volgende deel:

KLENG! Torrvyll opende verbaasd zijn ogen. Voor hem stond een in een zwarte mantel gehulde gedaante met opgeheven zwaard. Dat zwaard hield de zware bijl tegen. De gedaante gooide de bijl met een tactische beweging naar achteren en stak meteen met zijn zwaard in de nek van de Scherka. Die viel dood neer. De andere Scherka’s keken verbluft toe. Nuyvrill greep de kans om in dat moment van onoplettendheid een andere Scherka te verwonden. De pijn deed het beest krijsen, en dat leek de overige Scherka’s wakker te schudden. De beesten slaakten tegelijk dezelfde vreselijke gil, en ze vielen opnieuw aan. De dood van hun soortgenoten leek hun woede op te zwepen; ze vielen nu nog krachtiger aan. De gedaante hield ze met, zo leek het, het grootste gemak tegen. Toen de gedaante langs Torrvyll’s zwaard schoot, trapte hij op de punt waardoor die omhoog in zijn hand vloog. Handig hield de gedaante een gigantisch hakmes tegen en gooide daarna het zwaard in de grond vlak voor Torrvyll’s voeten. Die trok het uit de grond en mengde zich in het gevecht. Die man kan vechten, dacht hij bewonderend terwijl hij een bijl ontweek en de Scherka in zijn zij stak. De Scherka viel op zijn knieën en daardoor kon Torrvyll bij zijn zwakke plek in zijn nek. Uiteindelijk waren er nog maar vijf Scherka’s over, en de vier zwaardvechters dreven ze bij elkaar. De gedaante slaakte een paar keelklanken. Torrvyll keek hem verward aan, en wilde al vragen wat hij aan het doen was, maar de Scherka’s bleken hem te verstaan, want ze reageerden met dezelfde akelige keelklanken. Al verstond Torrvyll niets van wat ze zeiden, het leek alsof ze de gedaante uitdaagden. De gemantelde man reageerde dan ook dreigend en stak zijn zwaard naar voren, zodat diens scherpe randen blikkerden in het maanlicht. De Scherka’s gromden. De gedaante gebaarde dat Torrvyll en Nuyvrill aan de kant moesten gaan. Door de opening die ontstond, renden de Scherka’s naar de bergen toe, die ze – of tenminste, daar leek het op – oprenden. Uiteindelijk verdwenen ze in gaten die niemand later terug zou hebben kunnen vinden.