dinsdag 4 november 2008

Deel 7

Hier is (na lange tijd) deel 7. Veel heb ik er niet over te zeggen, naast nogmaals de vraag of iedereen hier die dit leest, zoveel mogelijk geinteresseerden op mijn blog wil attenderen, om het even netjes te zeggen.

Torrvyll keek Nuyvrill na als het karretje over de kabel suisde, tot het karretje verdween tussen de bomen. Torrvyll zuchtte. Hij ging zitten, wachtend op wat er komen zou. Wachtend.
Waar is hij nou? Hij is nu al een kwartier weg. Er zal toch niets gebeurd zijn? Torrvyll stond ongerust op. Al die tijd hadden hij en Evan gezwegen. Torrvyll begon te ijsberen. Dat ging niet zo eenvoudig op dat kleine oppervlak.
‘Heer, gaat u alstublieft zitten, anders valt u nog naar beneden,’ zei Evan. Torrvyll schonk Evan een kwade blik. Die stak verontschuldigend zijn handen op. Torrvyll merkte dat Evan zo nu en dan even naar de grond keek en dan zenuwachtig met zijn vingers zat te spelen. Hij heeft hoogtevrees, stelde Torrvyll geamuseerd vast. Hij bleef staan en tuurde naar de overkant. Nog steeds geen teken van Nuyvrill. Plotseling schoot het karretje weer over de kabel. Toen het bij het platform aankwam, remde een dikke tak het karretje af. Torrvyll keek in het schommelende karretje. Niets. Geen briefje of ander teken dat het goed ging met Nuyvrill. Torrvyll zuchtte.
‘Uw beurt,’ zei hij tegen Evan.
‘Wat, mijn beurt? Nee! Ga jij maar. Wie weet wat er daar is.’ Torrvyll keek hem spottend aan.
‘Dus u wilt hier, alleen, achterblijven? In een oude boom op een paar plankjes? Terwijl wij daar misschien wel een goed bed hebben? Waarom zou die man ons dan hierheen hebben gestuurd?’
‘Dus u vertrouwt die man, of wat het ook is?’
‘Hij heeft ons leven gered. Vertrouwt u hem dan niet?’ Evan keek Torrvyll aan alsof Torrvyll een klein kind was wat nog moest leren rekenen.
‘Hij zei geen woord, behalve tegen die Scherka’s, in hun eigen taal. Wie weet wat hij gezegd heeft? Misschien moesten de Scherka’s ons aan de overkant wel opwachten. Nee, mij niet gezien hoor, ik blijf hier en morgen ga ik terug.’ Torrvyll zuchtte en haalde zijn schouders op.
‘Wat jij wilt.’ Hij stapte in het karretje.
‘Wat, u wilt toch gaan? Heeft u niet geluisterd naar wat ik net zei? U kunt daar doodgaan!.’
‘Mijn broer is al aan de overkant. Zoals je zelf al zei, hij kan in nood zijn. Ik laat hem daar niet achter. En bovendien, ik ben, in tegenstelling tot jou, niet zo een angsthaas.’ Met die woorden zette hij zich af en suisde in het karretje naar de overkant.

Geen opmerkingen: